1. ICF en ICF-CY

ICF: de International Classification of Functioning, Disability and Health
ICF-CY: de International Classification of Functioning, Disability and Health – Children & Youth version
 
De ICF en ICF-CY zijn internationaal gehanteerde codeersystemen die beschrijven hoe mensen omgaan met hun gezondheidstoestand. Iemands gezondheidstoestand is met behulp van de ICF te karakteriseren in lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen (bv. spierspanning), activiteiten en participatie (bv. het bereiden van maaltijden) en worden beïnvloed door externe factoren en persoonlijke factoren. Ten opzichte van de ICF biedt de ICF-CY meer detail om de groei en ontwikkeling van kinderen en jongeren beter te kunnen beschrijven.
 
De ICF en ICF-CY worden onderhouden door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu vertaalt en beheert deze classificaties voor gebruik in Nederland. WHO Collaborating Centre for the Family of International Classifications (FIC) in the Netherlands.
 
 
 
 
 
ICF-schema met de 42 aspecten geordend in de 6 dimensies van Positieve Gezondheid (PG): de aspecten met dimensies (vet en cursief) zijn gemapt naar bijbehorende ICF-componenten.
*aspect staat bij twee ICF componenten
 
 
De ICF wordt gebruikt om het menselijk functioneren te beschrijven vanuit drie verschillende perspectieven:
  • Het perspectief van het menselijk organisme
  • Het perspectief van het menselijk handelen
  • Het perspectief van de mens als deelnemer aan het maatschappelijk leven
 
De ICF onderscheidt verschillende domeinen: lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie.
  • Lichaamsfuncties zijn de fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme. Anatomische eigenschappen betreffen de positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam. Stoornissen zijn afwijkingen in of verlies van functies van anatomische eigenschappen.
  • Activiteiten zijn onderdelen van iemands handelen. Beperkingen zijn de moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van activiteiten.
  • Participatie is iemands deelname aan het maatschappelijk leven. Participatieproblemen zijn problemen die iemand heeft met het deelnemen aan het maatschappelijke leven.
 
Het functioneren is hiermee te beschrijven vanuit lichamelijk, individueel en maatschappelijk perspectief. Bij het formuleren van de inhoud van domeinen worden de domeinen Activiteiten en Participatie gezamenlijk beschreven. Omdat het functioneren van een patiënt plaatsvindt in een bepaalde context bevat de ICF naast de bovengenoemde domeinen nog twee extra componenten: externe en persoonlijke factoren. Externe factoren vormen de fysieke en sociale omgeving waarin mensen leven. Persoonlijke factoren beschrijft iemands persoonlijke achtergrond. Alle genoemde domeinen beïnvloeden elkaar. Het ICF is een gemeenschappelijk model en is in de klinische praktijk handzaam om de problemen van de patiënt te structureren.
 
Binnen de ICF-CY is de eenheid voor klasseren niet de diagnose van een kind/volwassene maar zijn functioneringsprofiel. Het doel van de ICF-CY is om de aard en ernst van de functioneringsproblemen van het kind/volwassene te beschrijven en de omgevingsfactoren die dat functioneren beïnvloeden bloot te leggen. Ofschoon het klasseren voor een verscheidenheid aan doelen kan worden gepleegd (volgens de ethische richtlijnen), is een consequente benadering nodig ten einde betrouwbare en geldige gegevens te produceren. Bij gebruik van de ICF-CY is het verplicht om codes toe te kennen op basis van oorspronkelijke informatie in de vorm van metingen, observatie, directe interviews en/of beroepsmatige beoordeling. Het is de bedoeling de ICF-CY te gebruiken om een adequaat detailniveau van klassering vast te stellen dat varieert van klinische situaties tot toepassing in enquêtes. De volgende stappen zijn erop gericht om gebruikers te begeleiden bij het toekennen van klassen en codes in relatie tot problemen van kinderen, jongeren en volwassenen.
 
  • Stel vast welke informatie beschikbaar is voor het klasseren/coderen en bepaal of deze informatie de component functies, anatomische eigenschappen, activiteiten/participatie of externe factoren betreft.
  • Stel het hoofdstuk (4-cijferniveau) vast binnen de betreffende component die het meest correspondeert met de informatie die gecodeerd/geklasseerd moet worden.
  • Lees de beschrijving op het 4-cijferniveau en beschouw alle noten die verband houden met deze beschrijving.
  • Bekijk alle inclusies of exclusies die bij de code/klasse horen en ga verder overeenkomstig de bevindingen.
  • Stel vast of de informatie die gecodeerd/geklasseerd moet worden in overeenstemming is met het 4-cijferniveau of dat een verder gedetailleerde beschrijving op 5- of 6-cijferniveau moet worden overwogen.
  • Ga naar het code-/klasseniveau dat het meest correspondeert met de informatie die gecodeerd/geklasseerd moet worden. Bekijk de beschrijving en alle inclusies en exclusies die bij deze code/klasse horen.
  • Selecteer de code/klasse en beoordeel de beschikbare informatie zodat een waarde voor de generieke typering kan worden toegekend die de ernst van stoornis, beperking of participatieprobleem (0 = geen probleem tot 4 = volledig probleem) weergeeft of de externe factoren als ondersteunende of belemmerende factoren aanduidt.
  • Ken de code toe met de typering op het tweede, derde en vierde niveau. Bijvoorbeeld d115.2 (matige beperking in luisteren).
  • Herhaal de stappen 1 tot en met 8 voor elk aspect van functioneren of functioneringsprobleem dat van belang is voor het coderen/klasseren van de beschikbare informatie.
  • Ouders en consumenten kunnen deelnemen aan het proces door het invullen van leeftijdspecifieke vragenlijsten die de mogelijkheid bieden om speciale zorgelijke gebieden van functioneren te belichten; zij zouden dit moeten doen vóór het beschikbaar komen van de volledige rapportage en codes/klassen door (het team van) de hulpverleners.
 
 
De 6 ‘F-words’ in de kinderrevalidatie
  • Function: wat kinderen doen in dagelijks leven
  • Nadruk op wat kinderen kunnen i.p.v. wat ze niet kunnen
  • Kinderen mogen zelf bepalen wat ze willen. Wij kunnen denken dat iets belangrijk is voor een kind terwijl het kind dat zelf misschien helemaal niet vindt.
  • Family: gezin meest essentiële omgeving voor kind
  • Fitness: kinderen met ontwikkelingsbeperkingen zijn minder fit (ook dan ze eigenlijk zouden moeten zijn)
  • Fun: kindertijd gaat over plezier en spelen
  • Friends: contact met leeftijdsgenootjes essentieel voor ontwikkeling
  • Future: kinderrevalidatie is ontwikkelingsgericht en dus toekomstgericht
  • Uiteindelijk dat kind zich optimaal kan ontwikkelen en zo goed mogelijk kan participeren in de maatschappij.
TOP-artikel: Rosenbaum P, Gorter JW. The ‘F­words’ in childhood disability: I swear this is how we should think! Child Care Health Dev 2012;38:457­63